BASIC INFORMATIONS IN FOREIGN LANGUAGES | Dutch_1
zurück zur Übersicht >

Werner Onken
Markteconomie zonder kapitalisme
Een overzicht over de grondgedachten, de oorsprong van de ideeën en hun tegenwoordig ontwikkelingsniveau, over organisaties en verdergaande literatuur

Geld: van heerser over de markten ...

In 1891 publiceerde de Duits-Argentijnse koopman Silvio Gesell (*1862 in St. Vith bij Eupen/Malmedy, + 1930 in de landhervormings-coöperatie Eden-Oranienburg) in Buenos Aires zijn eerste brochure Die Reformation im Münzwesen als Brücke zum sozialen Staat ('De reformatie in het muntstelsel als brug naar de sociale staat'). Daarmee legde hij der eeste steen voor een omvangrijk werk over de vraag naar de oorzaken van de sociale vraag en naar wegen om tot een oplossing te komen. Praktische ervaringen, die Gesell tijdens een economische crisis in Argentinië had opgedaan, leidden hem tot een zienswijze die het marxisme tegensprak: de uitbuiting van de menselijke arbeid zou zijn wortels niet in het particulier bezit van de productiemiddelen hebben, maar in structurele fouten in het geldsysteem. Evenals de klassieke filosoof Aristoteles onderkende hij de tegenstrijdige dubbelrol van het geld als een de markt dienend ruilmiddel én een de markt tevens beheersend machtsmiddel.
Gesells oorspronkelijke vraag luidde: Hoe kan men de eigenschap van het geld als woekerend machtsmiddel overwinnen, zonder het daarbij als neutraal ruilmiddel op te heffen? De macht van het geld over de markten herleidde hij tot twee oorzaken: ten eerste kan men het gebruikelijke geld als middel van effectieve vraag (Nachfragemittel) oppotten, dit in tegenstelling tot de menselijke arbeidskracht of de goederen en diensten aan de aanbodkant van de economie. Zonder noemenswaardige schade voor zijn bezitter kan het om speculatieve redenen tijdelijk aan de markt worden onttrokken door het in een ’inactieve kas’ op te potten. Ten tweede heeft geld het voordeel, dat het veel mobieler is dan goederen en diensten; net zoals de joker in het kaartspel is het te allen tijde en overal inzetbaar. Deze twee eigenschappen verlenen het geld – vooral de bezitters van grotere sommen – een bijzonder privilege: zij kunnen de kringloop van kopen en verkopen, sparen en investeren onderbreken of van de producenten en consumenten een rentebedrag als bijzondere premie ervoor eisen, dat zij van het speculatieve oppotten van geld in de inactieve kas afzien en het geld in reële economische activiteiten steken.
De structurele macht van het geld berust niet alleen op zijn daadwerkelijke opslaan, de mogelijkheid van de circulatieverbreking is al toereikend, om aan de economische stofwisseling in het sociale organisme de voorwaarde te verbinden dat hierbij eerst het geld met een rentebedrag bediend wordt. De rendabiliteit ('Rentabilität') gaat voor het goede huishouden ('Wirtschaftlichkeit'), de productie wordt meer afgestemd op de rente van het geld dan op de behoeften van de mensen. Voortdurend positieve rentetarieven storen de voor een decentrale zelforganisatie van de markten nodige balans van winsten en verliezen. Volgens Gesell leiden zij tot het ziek-worden van het sociale organisme, met een heel complex aan symptomen: Het rentedragende en daarom niet neutrale geld veroorzaakt een inkomensverdeling die niet in overeenstemming met de prestaties en niet rechtvaardig is. Deze inkomensverdeling leidt tot een concentratie van geldvermogens en kapitaalgoederen en daarmee tot een monopolisering van de economie. Aangezien de geldbezitters heer en meester over beweging of stilstand van het geld zijn, kan het geld niet 'uit zichzelf' door het sociale organisme vloeien zoals het bloed door het menselijk lichaam. Daarom zijn een maatschappelijke controle van de geldomloop en een juiste dosering van de geldhoeveelheid niet mogelijk; deflatoire en inflatoire schommelingen in het algemeen prijsniveau kunnen optreden. En wanneer zich met de ups and downs van de conjunctuur grotere geldsommen op grond van een tijdelijk dalend rentepeil zo lang van de markten terugtrekken tot dat het vooruitzicht op rendabele beleggingen weer beter wordt, volgen stagnaties in de afzet en werkloosheid.

... tot neutrale dienaar van de markten

Als weg om het geld van de macht te beroven dacht Gesell niet aan het teruggrijpen op het kanonieke renteverbod van de middeleeuwse scholastiek of zelfs aan het uitschakelen van zogenaamde 'Joodse woekeraars'. Veeleer stelde hij zich een institutionele verandering in het monetaire stelsel voor, op zo’n manier dat het houden van geld in de inactieve kas aan kosten wordt verbonden, die de voordelen van liquiditeit en de mogelijkheid tot opslaan neutraliseren. Wanneer een tarief voor het in de inactieve kas houden wordt opgelegd – vergelijkbaar met het staangeld voor goederenwagons in het treinverkeer –, verliest het geld zijn overmacht over de markten en vervult alleen nog maar een dienende functie als ruilmiddel. Zodra zijn circulatie niet meer door speculatie-manoeuvres kan worden verstoord, wordt het mogelijk de hoeveelheid van het omlopende geld voortdurend zo aan de hoeveelheid goederen aan te passen dat de koopkracht van de munt gedurende lange periodes even stabiel wordt als maten en gewichten.
In zijn vroege geschriften had het Gesell uitdrukkelijk over 'roestende bankbiljetten' als middel voor een 'organische reform van het monetaire stelsel'. Daardoor zou het geld, dat tot dusverre een 'dood vreemd voorwerp' zowel in het sociale organisme als in de gehele natuur was, in het eeuwige sterven en geboren worden van alle leven ('Stirb und Werde allen Lebens') geïntegreert worden; het zou als het ware vergankelijk worden en zijn eigenschap verliezen zich door de rente en de rente op de rente tot in de oneindigheid te vermenigvuldigen. Zo’n reform van het muntstelsel zou een integrale, op de totaliteit gerichte regulatie-therapie zijn, die de blokkades in de geldomloop zou opheffen en het zieke sociale organisme hulp tot zelfgenezing van de veelvuldige conjuncturele en structurele crisis-symptomen zou bieden, zodat de geldomloop zich in zijn evenwicht zou kunnen stabiliseren en zich in de harmonische algemene orde der natuur zou kunnen schikken.
In zijn in 1916 in Berlijn en Bern verschenen hoofdwerk Die Natürliche Wirtschaftsordnung durch Freiland und Freigeld ('De natuurlijke economische orde door vrijland en vrijgeld') zette Gesell uitvoerig uiteen, hoe bij een storingvrije geldcirculatie kapitaalaanbod en -vraag tegen elkaar opwegen, zodat het rentepeil onder de tot nu toe aanwezige ondergrens van reëel drie procent kan zakken. De 'oerrente' ('Urzins'), het tribuut van de werkende mensen aan de macht van het geld, verdwijnt uit de rente, die alleen nog maar uit de risico-opslag en de kostenopslag voor de gemaakte administratie- en overheadkosten van de bank bestaat. De schommelingen van de rentevoeten rond dit nieuwe evenwichtige rentepeil ('Gleichgewichtszins') bewerkstelligen een decentrale sturing van de spaargelden naar aan de behoeften tegemoetkomende investeringen. Ze heffen elkaar echter op. 'Vrijgeld' als een van de 'oerrente' bevrijd geld wordt verdelingsneutraal en kan ook geen zodanige invloed op de wijze en omvang van de productie meer uitoefenen, dat deze in strijd zijn met de belangen van aanbieders en vragers. De volle arbeidsopbrengst zou, zo verwachtte Gesell, brede bevolkingslagen in staat stellen van loon en salaris afhankelijke betrekkingen op te geven en een particulier of coöperatief bedrijf voor zichzelf te beginnen.

Grond: fiduciair beheerde basis van alle leven in plaats van handelswaar en speculatie-object
Rond de eeuwwisseling van de 19de naar de 20e eeuw breidde Gesell zijn conceptie van een hervorming van het monetaire stelsel uit met de eis tot een hervorming van het grondeigendomsrecht. De impuls kreeg hij door het lezen van de werken van de Noordamerikaanse landhervormer Henry George (1839-1897), wiens denkbeelden in Duitsland door Michael Flürscheim (1844-1912) en Adolf Damaschke (1865-1935) verder gedragen werden. In tegenstelling tot Damaschkes streven, bij het voortbestaan van het particuliere grondeigendom slechts de waardevermeerdering ten bate van de gemeenschap te belasten, volgde Gesell het voorstel van Flürscheim, de grond tegen betaling van een schadevergoeding aan de voormalige particuliere eigenaars in de handen van de staat te leggen en voor particulier gebruik tegen het hoogste bod te verpachten. Zolang de grond een particuliere handelswaar en een speculatie-object zou blijven, zou de organische verbinding van de mensen met de aarde gestoord zijn. Anders dan nationaal gezinde ideologen ging het Gesell niet om een verbinding van 'Blut und Boden'.
Als wereldburger beschouwde hij de hele aarde als een orgaan van iedere mens. Alle mensen zouden ongehinderd over de aardbol kunnen trekken en zich onafhankelijk van hun herkomst, huidkleur en religie overal kunnen gaan vestigen. Op dezelfde wijze als het grondoppervlak zouden ook de bodemschatten gemeenschappelijk eigendom moeten worden. Een voor hun administratie opgerichte internationale organisatie zou de bodemrijkdommen als eigendom van de hele mensheid beheren en tegen betaling gebruiksrechten verlenen.

Economische gelijkstelling van vrouwen en mannen

In het begin dacht Gesell net als andere landhervormers, dat de staat door de inkomsten uit het verpachten van de grond in staat zou worden gesteld zijn verplichtingen te financieren zonder daarvoor nog verdere belastingen te moeten heffen (single-tax). De vraag, aan wie de pachtinkomsten volgens het verantwoordelijkheidsprincipe (Verursacherprinzip) daadwerkelijk toekomen, leidden hem tot de overweging, dat de hoogte van de pachten afhankelijk is van de bevolkingsdichtheid, uiteindelijk dus van de bereidwilligheid van de vrouwen om kinderen ter wereld te brengen en op te voeden. Daarom wilde Gesell de pachtinkomsten als vergoeding voor de opvoedingsprestaties in maandelijkse bedragen aan de moeders uitkeren, afhankelijk van het aantal minderjarige kinderen – ook aan de moeders van buitenechtelijke kinderen en aan de in Duitsland levende buitenlandse vrouwen. Alle moeders zouden uit de economische afhankelijkheid van de vaders, die tot dusverre de kost verdienden, worden bevrijd. De verhouding tussen de seksen zou daardoor op de grondslag van een liefde vrij van machtsinvloeden worden gezet. In de voordracht Der Aufstieg des Abendlandes ('De opkomst van het avondland') gaf Gesell uitdrukking aan zijn hoop, dat de door het kapitalisme lichamelijk, psychisch en geestelijk lijdende mensheid in een natuurlijke concurrentie-orde (Wettbewerbsordnung), vrij van privileges en monopolen, geleidelijk weer genezen zou en in een culturele bloei zou opgaan.

Verdere wegbereiders van een markteconomie zonder kapitalisme

De vrijland-vrijgeld-theorie was een reactie zowel op het laissez-faire-principe van het klassieke liberalisme als ook op denkbeelden betreffende de geleide economie van het marxisme. Zij is geen derde weg tussen kapitalisme en kommunisme in de zin van latere convergentietheorieën of zogenaamde 'mixed economies', d.w.z. door de staat in grote lijnen gestuurde kapitalistische markteconomieën, maar een alternatief buiten de tot nu toe gerealiseerde economische systemen. Om deze theorie als economische orde te kunnen plaatsen zou men haar als 'markteconomie zonder kapitalisme' kunnen kenmerken. Gesell heeft de overwegingen van de Franse sociale hervormer Pierre Joseph Proudhon (1809-1865) zelfstandig doorgedacht, die reeds rond het midden van de 19e eeuw het in privé-bezit nemen van de grond en de macht van het rentedragend geld ervoor verantwoordelijk had gemaakt, dat na het eind van het feodale absolutisme geen maatschappij was ontstaan, die niet aan gezag onderworpen was. De particuliere grondrente had Proudhon als roof en de geldrente als kankerachtige woeker veroordeeld. Deze uitbuitende vormen van inkomsten leidden tot het ontstaan van de bourgeoisie als nieuwe heersende klas, die zowel de staat als ook de kerken tot instrumenten van haar heerschappij over de kleine burgers en de arbeiders kon maken. Gesells alternatief economisch model is ook verwant aan het eveneens door Proudhon geïnspireerde libertaire socialisme van de cultuurfilosoof Gustav Landauer (1870-1919), die van zijn kant Martin Buber (1878-1965) sterk beïnvloedde. Parallellen in de denkbeelden zijn er ook met het liberale socialisme van de arts en socioloog Franz Oppenheimer (1861-1943) en met de sociale driegeleding van de grondlegger van de anthroposofie, Rudolf Steiner (1861-1925).

Eerste organisaties in Duitsland en in Zwitserland tijdens de Eerste Wereldoorlog

Gesells eerste medewerker Georg Blumenthal (1879-1929) verbond de land- en geldreform met het idee van een 'natuurlijke orde' van de maatschappij, waarmee Francois Quesnay (1694-1774) en andere fysiocraten in de tijd van de Franse verlichting opgetreden waren tegen het feodale absolutisme. In 1909 stichtte hij de Physiokratische Vereinigung als eerste organisatie van de aanhangers van Gesell, die in Berlijn en Hamburg uit de gelederen van de landhervormers, individualistische anarchisten (Individualanarchisten) en syndicalisten kwamen. Toen het tijdschrift Der Physiokrat tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de censuur ten prooi viel, verhuisde Gesell naar Zwitserland, waar hij in de kringen van de landhervormers, reformpedagogen en 'Lebensreformer' aanhangers vond. Zij verenigden zich in de Zwitserse Freiland-Freigeld-Bund. In twee lezingen Gold und Frieden? ('Goud en vrede?') en Freiland, die eherne Forderung des Friedens ('Vrijland, de onverzettelijke vereiste van de vrede') werkte Gesell de betekenis van zijn hervormingsvoorstellen als weg naar sociale rechtvaardigheid en naar vrede tussen de volkeren uit.

Tussen de beide wereldoorlogen

Na het einde van de Eerste Wereldoorlog en de Duitse novemberrevolutie leidde Gesells verbinding met Landauer tot zijn korte medewerking als Volkscommissaris voor financiën in de radenregering van de eerste Beierse Radenrepubliek. Na haar val werd hij aanvankelijk wegens hoogverraad aangeklaagd, van rechtsvervolging echter weer ontslaan. Vervolgens ging hij in de buurt van Berlijn wonen, waar hij de ontwikkeling van de Weimarrepubliek in het oog hield en in talrijke brochures en opstellen becommentarieerde. Met een progressieve, tot 75% oplopende vermogensheffing wilde Gesell het grootgrondbezit en het grootkapitaal mee laten betalen aan de aflossing van de oorlogsgevolgen en tegelijkertijd met zijn land- en geldreform een binnenlandse kapitaalvorming op gang brengen, die Duitsland in staat moest stellen aan de eisen van de zegevierende mogendheden tot herstelbetalingen te voldoen. Onvermoeibaar protesteerde Gesell ertegen dat de snel wisselende regeringen in plaats daarvan de middelste en laagste bevolkingsgroepen door een grote inflatie nog meer beroofden ten bate van de welgestelden, dat zij de herstelbetalingen op de lange baan schoven, Duitsland van het binnenstromen van buitenlands kapitaal afhankelijk maakten en dat zij de stabiele 'Rentenmark' door de voor crises vatbare gouden standaard vervingen.
Vroegtijdig distantieerde zich Gesell van racistische en antisemitische ideologieën. Alhoewel hij sterk door Darwins evolutieleer beïnvloed was, sprak hij sociaaldarwinistische redeneringen tegen. Optredend tegen een opgedreven nationalisme, zette hij zich in voor een toenadering tot de westerse en oosterse buren van Duitsland. De expansie-politik van de verschillende naties zou door een federatie der Europese staten vrij van heerschappij worden afgelost. Bovendien ontwikkelde Gesell eveneens uitgangspunten voor een globaal monetair stelsel na het einde van het kapitalisme. Hij kwam op voor een open wereldmarkt zonder kapitalistische monopolies en zonder tolgrenzen, zonder nationaal handels-protectionisme en zonder koloniale veroveringen. In tegenstelling tot de latere instituties IWF en Wereldbank, die binnen de bestaande onrechtmatige structuren de belangen van de machtigen vertegenwoordigen, en tot de Europese monetaire integratie, wilde Gesell een 'Internationale Valuta-Associatie' oprichten, die een boven alle nationale munten staand neutraal wereldgeld uitgeeft en op zo’n manier beheert, dat het een evenwicht in de vrije internationale handelsbetrekkingen teweegbrengt.
De grote inflatie van de vroege naoorlogse jaren bevorderde de snelle groei van Gesells aanhang tot naar schatting 15'000 personen. Hij viel echter in 1924 uiteen in de gematigde liberale Freiwirtschaftsbund en de radicale individueel-anarchistische Fysiokratische Kampfbund. Een harde controverse die over Gesells vérrijkende ideeën over het 'afbreken van de staat' was ontstaan, heeft tot deze splitsing bijgedragen. Interne ruzies tussen verschillende vleugels verzwakten zijn aanhang. Omdat het niet lukte een massa-beweging te worden, deed men tijdens de gehele periode van de Weimarrepubliek veelvoudige toenaderingspogingen tot de sociaal-democratie, tot de vakbonden en tot de vredes-, jeugd- en vrouwenbeweging van die tijd. Tijdens de Grote Crisis in de wereldeconomie richtte de Freiwirtschaftsbund memoranda aan alle in de Duitse Rijksdag vertegenwoordigde partijen, waarin hij voor de rampzalige gevolgen van het toenmalige deflatie-beleid waarschuwde en voorstellen ter overwinning van de crisis voorlegde. Deze memoranda vonden echter geen weerklank. Toen praktische experimenten van de Fysiokratische Kampfbund met een 'Wära'-vrijgeld in het openbaar opzien baarden, werden zij in 1931 in het kader van de noodverordeningen van rijkskanselier Brüning door het Duitse Rijksministerie van Financieën verboden. Bij de verkiezingen voor de rijksdag in 1932 bleef een Freiwirtschaftliche Partei zonder succes. Na de machtsovername door het nationaal-socialisme nam een deel van Gesells aanhangers een oppositionele houding in en werd om die reden vervolgd. Een ander deel verdrong uiteindelijk het inzicht in het ware karakter van de NS-ideologie en koesterde de valse hoop dat Hitler en Gottfried Feder een 'Brechung der Zinsknechtschaft' ('beëindiging van het rente-knechtschap') misschien toch serieus nastreefden. Daaruit volgde de poging, de koers van het economisch beleid van de NSDAP van binnenuit te wijzigen door invloed uit te oefenen op hoge functionarissen. Ondanks twijfelachtige tactische aanpassingen aan het regime werden de 'freiwirtschaftliche' organisaties en hun media in het voorjaar van 1934 verboden resp. zij hieven zichzelf op. Tot hun verkeerde beoordeling van het totalitaire regime in het begin hebben waarschijnlijk niet alleen de pijnlijke afwijzingen door de partijen in de Weimarrepubliek bijgedragen, maar vooral ook de onduidelijkheid over een gangbare weg naar de realisatie van de land- en geldhervorming. In Oostenrijk (tot 1938) en in Zwitserland bleven 'Freiwirtschaftsbünde' voortbestaan. Van Gesells hoofdwerk verschenen ook Engelse, Franse en Spaanse vertalingen. Inleidende brochures ontstonden bovendien in de Nederlandse, Portugese, Tsjechische, Roemeense en Servokroatische taal en in Esperanto. Dienovereenkomstig waren er kleinere groeperingen in Engeland, Frankrijk, Nederland, België, in Tsjecho-Slovakije, Roemenië en Joegoslavië. In Noord- en Zuidamerika, Australië en Nieuw-Zeeland werden zulke groeperingen opgericht door Duitse emigranten.

Na 1945: Nieuw beginnen, vergeten worden en herleven sinds het eind van de jaren 70

In alle Duitse bezettingszones van die tijd kwamen opnieuw 'freiwirtschaftliche' organisaties tot stand. In de russische bezettingszone werden zij in 1948 opgeheven; de machthebbers aldaar beschouwden Gesell óf als een 'apologeet van de monopoliebourgeoisie' óf net als Marx’ tegenspeler Proudhon als een 'kleinburgerlijke socialist', wiens doelen met het 'wetenschappelijk socialisme' onverenigbaar waren. In Westduitsland koos de meerderheid van de overgebleven aanhangers van Gesell op grond van hun ervaring met de partijen in de Weimarrepubliek voor een eigen partijpolitiek engagement. Zij stichtten de Radikalsoziale Freiheitspartei, die in 1949 bij de verkiezingen voor de Duitse bondsdag bijna 1% van de stemmen kreeg. Daarna veranderde zij haar naam in Freisoziale Union en behaalde bij verdere verkiezingen alleen nog maar weinig stemmen. Los van dit feit was er echter wel voorts een Silvio-Gesell-Tagungsstätte nabij Wuppertal.
Gedurende de jaren 50 en 60 bezweek het publieke interesse voor alternatieve economische systemen aan het Westduitse 'Wirtschaftswunder', hoewel economen van naam, zoals Irving Fisher en John Maynard Keynes, de betekenis van Silvio Gesell hadden erkend. Pas sinds het einde van de jaren 70 leidden de massale werkloosheid, de aantasting van het milieu en de internationale schuldencrisis naar een herlevend interesse voor Gesells bijna vergeten model van een alternatieve economie. Daardoor werd ook een generatiewisseling binnen zijn aanhang mogelijk.
In het Schweizerische Wirtschaftsarchiv in Basel is er een Schweizerische Freiwirtschaftliche Bibliothek. In Duitsland is de Stiftung für Reform der Geld- und Bodenordnung in 1983 met de opbouw van een Freiwirtschaftliche Bibliothek begonnen. Als grondslag voor het wetenschappelijk onderzoek naar Silvio Gesells theorieën heeft deze stichting van 1988 tot 1997 een uit 18 delen bestaande volledige uitgave van zijn werken gepubliceerd. Hierop baserend verschijnt een boekenreeks onder de titel Studien zur Natürlichen Wirtschaftsordnung, die met een algemeen overzicht over de honderdjarige geschiedenis van de NWO-beweging (NWO = Natürliche Wirtschaftsordnung) en met een keuze uit de werken van Gesells belangrijkste discipel Karl Walker is begonnen. De stichting ondersteunt ook andere publicaties over vragen van het grondeigendomsrecht en het monetaire stelsel en geeft samen met de Sozialwissenschaftliche Gesellschaft een Zeitschrift für Sozialökonomie uit. Bovendien loofde zij 1988 en 1995 een 'Karl-Walker-Preis' uit voor wetenschappelijke studies over het zich zelfstandig maken van de financiële markten ten opzichte van de reële economie en over wegen naar de overwinning van de werkloosheid. Het Seminar für freiheitliche Ordnung (SffO) publiceert de tijdschriftenreeks Fragen der Freiheit. Daarnaast is er een Initiative für Natürliche Wirtschaftsordnung (INWO), die zich samen met bevriende organisaties in Zwitserland en in Oostenrijk inzet om Gesells gedachten te populariseren. De vereniging Christen für Gerechte Wirtschaftsordnung verbindt de ideeën van land- en geldhervorming met de Joods-christelijk-islamitische kritiek op de grondspeculatie en op het opleggen van rente. Margrit Kennedy, Helmut Creutz en andere auteurs werken aan een actualisering van de ideeën van Gesell. Hierbij gaat het onder andere om de vraag naar de samenhang tussen de exponentiële groei van zowel de geldvermogens als ook van de schulden en de het milieu vernietigende groei van de reële economie, om een overwinning van de dwang tot economische groei en om een verbinding van de land- en geldreform met een ecologisch belastingstelsel. Een tussenbalans ten aanzien van de actuele stand van zaken in de theorie-ontwikkeling maakt het boek Gerechtes Geld – Gerechte Welt op. Het omvat de bijdragen tot een 1991 in Konstanz gehouden congres '100 Jahre Gedanken zu einer Natürlichen Wirtschaftsordnung – Auswege aus Wachstumszwang und Schuldenkatastrophe'.
De ineenstorting van het socialisme in Midden- en Oosteuropa bracht een voorlopige triomf van het westelijk kapitalisme in de wedstrijd tussen de systemen. Zolang echter de tegenstellingen tussen armoede en rijkdom en als gevolg hiervan crises en oorlogen blijven voortbestaan, zolang het milieu door de exponentiële economische groei vernietigd wordt en zolang het geïndustrialiseerde Noorden het Zuiden meedogenloos leegplundert, blijft het noodzakelijk naar alternatieven voor de traditionele economische systemen te zoeken. Daarin zou een toekomstperspectief ook voor het vrijland-vrijgeld-model van Silvio Gesell kunnen liggen.

Vertaling: Beate Bockting

Verdergaande literatuur

- Silvio Gesell, Gesammelte Werke in 18 Bänden. Lütjenburg: Gauke Verlag Abt. Sozialökonomie 1988 - 1997.
- Hans-Joachim Werner, Geschichte der Freiwirtschaftsbewegung – 100 Jahre Kampf für eine Marktwirtschaft ohne Kapitalismus. Münster und New York: Waxmann Verlag, 1990.
- Günter Bartsch, Die NWO-Bewegung Silvio Gesells – Geschichtlicher Grundriss 1891 - 1992/93. Lütjenburg: Gauke Verlag, Abt. Sozialökonomie, 1994.
- Karl Walker, Ausgewählte Werke. Lütjenburg: Gauke Verlag, Abt. Sozialökonomie, 1995.
- Dieter Suhr, Die Befreiung der Marktwirtschaft vom Kapitalismus. Berlin: Basis Verlag, 1986.
- Dieter Suhr, Der Kapitalismus als monetäres Syndrom – Aufklärung eines Widerspruchs in der Marxschen Politischen Ökonomie. Frankfurt: Campus Verlag, 1988.
- Gerhard Senft, Weder Kapitalismus noch Kommunismus – Silvio Gesell und das libertäre Modell der Freiwirtschaft. Berlin: Libertad Verlag, 1990.
- Margrit Kennedy, Geld ohne Zinsen und Inflation – Ein Tauschmittel, den jedem dient. München: Goldmann Verlag, 1991.
- Wera Wendnagel, Mama Moneta oder die Frauenfolge. Frankfurt: Ulrike Helmer Verlag, 1990.
- Wera Wendnagel (Hg.), Frauen leisten die wichtigste Arbeit. Lütjenburg: Gauke Verlag, Abt. Sozialökonomie, 1996.
- Helmut Creutz, Das Geldsyndrom – Wege zu einer krisenfreien Marktwirtschaft. Frankfurt und Berlin: Ullstein Verlag, 2001.
- Helmut Creutz, Wirtschaftliche Triebkräfte von Rüstung und Krieg, in: Zeitschrift für Sozialökonomie 128. Folge (2001), S. 21-38.
- Roland Geitmann, Bibel – Kirchen – Zinswirtschaft / Natürliche Wirtschaftsordnung und Islam / Natürliche Wirtschaftsordnung und Judentum, in: Zeitschrift für Sozialökonomie 80. Folge (1989), S. 17-24; 85. Folge (1990), S. 7-12; 106. Folge (1995), S. 33-40.
- Peter Kafka, Gegen den Untergang – Schöpfungsprinzip und globale Beschleunigungskrise. München: Carl Hanser Verlag, 1994.
- Werner Onken, 1492 - 1992: 500 Jahre Mord, Landraub und Ausbeutung in Lateinamerika, in: Zeitschrift für Sozialökonomie 94. Folge (1992), S. 3-16.
- Werner Onken; Silvio Gesells kritische Distanz zum Rechtsextremismus in der Weimarer Republik, in: Zeitschrift für Sozialökonomie 106. Folge (1995), S. 2-17.
- Ders., Natürliche Wirtschaftsordnung unter dem Hakenkreuz – Anpassung und Widerstand. Lütjenburg 1997.
- Andreas Rams und Norman Ehrentreich, Arbeitslosigkeit – wie kann sie überwunden werden?. Lütjenburg: Gauke Verlag, Abt. Sozialökonomie, 1996.
- Dirk Löhr und Johannes Jenetzky, Neutrale Liquidität – Zur Theorie und praktischen Umsetzung. Frankfurt 1996.
- Bernd Senf, Der Nebel um das Geld – Zinsproblematik, Währungssysteme und Wirtschaftskrisen. Lütjenburg: Gauke Verlag, Abt. Sozialökonomie, 1996.
- Bernd Senf, Die blinden Flecken der Ökonomie – Wirtschaftstheorien in der Krise. München 2001.
- Christen für gerechte Wirtschaftsordnung (Hg.), Damit Geld dient und nicht regiert. Berlin 1998.
- Thomas Huth, Die Goldene Regel als Wettbewerbsgleichgewicht – Ein Versuch über Keynes. Berlin 2001.
- Thomas Betz, Globalisierung des Geldes, in: Zeitschrift für Sozialökonomie 125. Folge (2000), S. 14-26.
- Thomas Betz, IWF und Weltbank – Anspruch und Wirklichkeit, in: Zeitschrift für Sozialökonomie 132. Folge (2002), S. 17-33.

- Zeitschrift für Sozialökonomie, www.sozialoekonomie-online.de
- Fragen der Freiheit, c/o Seminar für freiheitliche Ordnung, Badstraße 35, D - 73087 Boll. www.sffo.de
- Fairconomy, www.inwo.de und www.silvio-gesell-tagungsstaette.de
- CGW-Rundbrief, www.cgw.de
- Jiyuu Keizai Kenkyuu (Study of Free Economy), c/o Gesell Kenkyuukai (Gesell Research Society), 3-321 Koyasudohri, Kanagawa-ku, Yokohama, 221 Japan. Internet: www.grsj.org

*

- Erstveröffentlichung in: Diethard Kerbs und Jürgen Reulecke (Hrsg.), Handbuch der deutschen Reformbewegungen 1880 - 1933. Wuppertal 1998, S. 277 - 288. (Aktualisierung im Februar 2003)
- Englische Übersetzung von Dipl.-Volkswirt Jörg Gude, in: American Journal of Economics and Sociology Nr. 4 / October 2000 (Vol. 59), p. 609-622.
- Polnische Übersetzung von Justyna Tkaczyk, in: Zielone Brygady - Pismo Ekologów Nr. 11 (179)/2002, S. 14-23.